
Jeremy Lens
Related Authors
Sara Van Rompaey
Universiteit Antwerpen
Luk Sanders
Evangelische Theologische Faculteit, Leuven
andrey astafiev
Universiteit Antwerpen
Christian van der Veeke
Erasmus University Rotterdam
Julie Steendam
Ghent University
pieter meurs
Vrije Universiteit Brussel
Jef Verhoeven
KU Leuven
Sonja Lavaert
Vrije Universiteit Brussel
Antoon Van den Braembussche
Vrije Universiteit Brussel
InterestsView All (7)
Uploads
Papers by Jeremy Lens
vertrek daarvoor bij een zuiver filosofische bespreking van de marxiaanse epistemologie, waarna ik
de beweging maak naar haar revolutionaire en bevrijdende betekenis. Marx werkte in een tijd waarin
de subject-object-verhouding een centraal discussiepunt was in de Duitse filosofie. Zijn eigen
materialistisch uitgangpunt brengt hij tot uitdrukking met de slagzin: “Niet het bewustzijn bepaalt
het leven, maar het leven bepaalt het bewustzijn.” Zijn kritiek richt zich in eerste instantie op de
idealistische filosofie die primair de ideeën als werkende kracht in de geschiedenis aanduidt.
Terzelfdertijd hoedt Marx zich ook voor een naïef realisme en een mechanistische
weerspiegelingstheorie. Vanuit het idealisme neemt Marx de activiteit van het subject over. De
erkenning van deze activiteit vormt zijn fundamentele kritiek op Feuerbachs contemplatieve
materialisme. Marx’ primaire epistemologische categorie is dus samengevat niet de geest of het
passieve subject, maar de reële, actieve mens. Marx bevindt zich zodoende in een spreidstand tussen
invloeden uit zowel het idealisme als het klassieke materialisme. Ik bespreek Marx’ originele
oplossing van het epistemologisch vraagstuk vanuit zijn praxis-begrip. Dit laat mij toe in te gaan op de
dialectiek die, aldus Marx, vervat ligt in het menselijke handelen. Namelijk: in het transformeren van
de werkelijkheid tot een humane werkelijkheid, vormt de mens zijn bewustzijn, d.i. in zijn praxis. De
werkelijkheid zoals die de mens in het kapitalisme verschijnt, herkent hij echter niet als de
uitdrukking van zijn eigen wezenskrachten. Zodoende vervreemdt de mens zich in het praktisch-
maatschappelijk leven van deze werkelijkheid, én van zichzelf. Niet enkel de natuur is voorwerp van
uitbuitende objectivering, ook de mens wordt gereduceerd tot een functionele waar in het
productieproces: hij is slechts een fragment van zichzelf. In deze tragiek verschijnt de ideologie op
het podium. Zij toont zich als een systematisch geheel van ideeën die de mens zijn miserabel lot
verklaren. Zodoende vervult zij een dubbele functie: enerzijds als noodzakelijk soelaas, anderzijds als
machtsmiddel om de stabiliteit en de status quo in de samenleving te bewaren. Geheel in de lijn van
zijn epistemologie verklaart Marx de ideologische schijnwerkelijkheid uit de verscheurde sociale
werkelijkheid. Dat brengt hem ertoe te stellen dat niet in het denken, maar in de concrete
werkelijkheid de theorie haar oplossing vindt. Ideologiekritiek wordt dus praktische kritiek op het
kapitalisme, die haar uiting vindt in de revolutionaire praxis, waarin de mens de gehele sociale
werkelijkheid waarvan hijzelf deel uitmaakt bewust tot object van zijn activiteit maakt. Marx ziet hoe
het kapitalisme in zijn ontwikkeling zélf de krachten voortbrengt die zijn opheffing zullen betekenen:
het proletariaat. Het is precies in het dialectisch proces van vervreemding dat de proletariër zijn
notie van menselijkheid herwint, aldus Marx. De ideologische schijn verliest bijgevolg zijn
verbloemende kracht en de werkelijkheid verschijnt als het product van het menselijk handelen, d.i.
veranderlijk. In deze context bespreek ik de spanning tussen vrijheid en bepaaldheid. Marx’ historisch
materialisme speelt hierin een sleutelrol: in de historische dialectiek waarin de mens tot een
vervreemde ‘waar’ gereduceerd wordt, wint hij het noodzakelijke bewustzijn voor zijn bevrijding.
Deze uiteenzetting sluit ik af met een beschouwing over het onderliggende mensbeeld van Marx.
Daar de mens een scheppend wezen is, dient de samenleving de uitdrukking van zijn eigen
Wesenskräfte te zijn. De verwerkelijking van de menselijk natuur zal plaatsvinden in een praktische
beweging die zich de vervreemde werkelijkheid toe-eigent en een vorm van samenleven voortbrengt
die de uitdrukking van de wezenlijk vrije menselijke praxis is: het communisme.
vertrek daarvoor bij een zuiver filosofische bespreking van de marxiaanse epistemologie, waarna ik
de beweging maak naar haar revolutionaire en bevrijdende betekenis. Marx werkte in een tijd waarin
de subject-object-verhouding een centraal discussiepunt was in de Duitse filosofie. Zijn eigen
materialistisch uitgangpunt brengt hij tot uitdrukking met de slagzin: “Niet het bewustzijn bepaalt
het leven, maar het leven bepaalt het bewustzijn.” Zijn kritiek richt zich in eerste instantie op de
idealistische filosofie die primair de ideeën als werkende kracht in de geschiedenis aanduidt.
Terzelfdertijd hoedt Marx zich ook voor een naïef realisme en een mechanistische
weerspiegelingstheorie. Vanuit het idealisme neemt Marx de activiteit van het subject over. De
erkenning van deze activiteit vormt zijn fundamentele kritiek op Feuerbachs contemplatieve
materialisme. Marx’ primaire epistemologische categorie is dus samengevat niet de geest of het
passieve subject, maar de reële, actieve mens. Marx bevindt zich zodoende in een spreidstand tussen
invloeden uit zowel het idealisme als het klassieke materialisme. Ik bespreek Marx’ originele
oplossing van het epistemologisch vraagstuk vanuit zijn praxis-begrip. Dit laat mij toe in te gaan op de
dialectiek die, aldus Marx, vervat ligt in het menselijke handelen. Namelijk: in het transformeren van
de werkelijkheid tot een humane werkelijkheid, vormt de mens zijn bewustzijn, d.i. in zijn praxis. De
werkelijkheid zoals die de mens in het kapitalisme verschijnt, herkent hij echter niet als de
uitdrukking van zijn eigen wezenskrachten. Zodoende vervreemdt de mens zich in het praktisch-
maatschappelijk leven van deze werkelijkheid, én van zichzelf. Niet enkel de natuur is voorwerp van
uitbuitende objectivering, ook de mens wordt gereduceerd tot een functionele waar in het
productieproces: hij is slechts een fragment van zichzelf. In deze tragiek verschijnt de ideologie op
het podium. Zij toont zich als een systematisch geheel van ideeën die de mens zijn miserabel lot
verklaren. Zodoende vervult zij een dubbele functie: enerzijds als noodzakelijk soelaas, anderzijds als
machtsmiddel om de stabiliteit en de status quo in de samenleving te bewaren. Geheel in de lijn van
zijn epistemologie verklaart Marx de ideologische schijnwerkelijkheid uit de verscheurde sociale
werkelijkheid. Dat brengt hem ertoe te stellen dat niet in het denken, maar in de concrete
werkelijkheid de theorie haar oplossing vindt. Ideologiekritiek wordt dus praktische kritiek op het
kapitalisme, die haar uiting vindt in de revolutionaire praxis, waarin de mens de gehele sociale
werkelijkheid waarvan hijzelf deel uitmaakt bewust tot object van zijn activiteit maakt. Marx ziet hoe
het kapitalisme in zijn ontwikkeling zélf de krachten voortbrengt die zijn opheffing zullen betekenen:
het proletariaat. Het is precies in het dialectisch proces van vervreemding dat de proletariër zijn
notie van menselijkheid herwint, aldus Marx. De ideologische schijn verliest bijgevolg zijn
verbloemende kracht en de werkelijkheid verschijnt als het product van het menselijk handelen, d.i.
veranderlijk. In deze context bespreek ik de spanning tussen vrijheid en bepaaldheid. Marx’ historisch
materialisme speelt hierin een sleutelrol: in de historische dialectiek waarin de mens tot een
vervreemde ‘waar’ gereduceerd wordt, wint hij het noodzakelijke bewustzijn voor zijn bevrijding.
Deze uiteenzetting sluit ik af met een beschouwing over het onderliggende mensbeeld van Marx.
Daar de mens een scheppend wezen is, dient de samenleving de uitdrukking van zijn eigen
Wesenskräfte te zijn. De verwerkelijking van de menselijk natuur zal plaatsvinden in een praktische
beweging die zich de vervreemde werkelijkheid toe-eigent en een vorm van samenleven voortbrengt
die de uitdrukking van de wezenlijk vrije menselijke praxis is: het communisme.