Thesis by Andreas Lauwers

Indien God dood is, indien funderend denken verdwenen is door de ervaringen van de filosofische r... more Indien God dood is, indien funderend denken verdwenen is door de ervaringen van de filosofische rede in de loop der geschiedenis, dan is de enige manier om een these te 'bewijzen' een appél op deze ervaringen. 1 Gianni Vattimo De metafysische eenzaamheid dient als immanente doelmatigheid verstaan te worden. […] Hoe minder zij zich reduceert tot en vergelijkt met het andere en de anderen, des te meer ontwikkelt zich immanent haar voldoende reden, die we zelfvoldaanheid of zelfvoldoening zouden noemen, zonder enige morele implicatie. […] Zelfvoldaanheid betekent dat in het werk zelf van langsom meer zijn rechtvaardiging wordt ontwikkeld, dat het zelf zijn doelmatigheid voortbrengt. 2 Leopold Flam Wat effectief nodig is, is een vertakte, doordringende perceptie van het heden, die de lokalisatie mogelijk maakt van zwakke verbindingen, sterke punten, posities waar de instanties van macht zichzelf hebben verzekerd en geïmplementeerd door een systeem van organisatie dat minstens dateert van 150 jaar terug. 3 Michel Foucault In dit dankwoord wil ik eerst en vooral dankbaar verwijzen naar mijn promotor, professor Antoon Braeckman, die steeds aandachtig heeft geluisterd naar en onderbouwde kritieken heeft gegeven op mijn soms al te dynamisch betoog. Daarnaast wil ik natuurlijk ook mijn dankbaarheid betuigen jegens mijn ouders, broers, familie, vrienden en vriendinnen voor hun eerlijke aandacht en geduld ten aanzien van mijn "gefilosofeer". Tenslotte zou ik nog twee personen willen opnemen in dit dankwoord: mijn vriendin, Katleen Herrygers, voor haar kritische blik op deze verhandeling, en Relinda Geys, omwille van haar onmisbare hulp bij het bibliografisch tot stand komen van deze verhandeling.
Books by Andreas Lauwers
Papers by Andreas Lauwers
hermeneutiek ter herbezinning van het Belg--zijn. 1
About the role of the Dutch philosopher Samuel Ijsseling who recently passed away.
Verzoening' is in 2009 het thema van de Maand van de Filosofie. Tijdens de maand april zullen sch... more Verzoening' is in 2009 het thema van de Maand van de Filosofie. Tijdens de maand april zullen schrijvers, filosofen en andere denkers spreken en debatteren over een scala aan onderwerpen als het onvergeeflijke kwaad, omgaan met het koloniale verleden, de ingrediënten voor een succesvol "nahuwelijk" en verzoening met ziekte en vergankelijkheid.
Op de dag van Sinterklaas gaf Rudi Visker in 't Arsenaal te Mechelen een lezing naar aanleiding v... more Op de dag van Sinterklaas gaf Rudi Visker in 't Arsenaal te Mechelen een lezing naar aanleiding van GEN2020 (een theaterfestival met filosofische touch). Met dank aan Kristin Rogghe voor de organisatie.
In deze bijdrage bekijkt Andreas Lauwers de cartesiaanse functie van onwetendheid bij de moderne ... more In deze bijdrage bekijkt Andreas Lauwers de cartesiaanse functie van onwetendheid bij de moderne koningin der wetenschappen: de economie. Grofweg natuurlijk. U leest toch ook! Filosofie bedrijven kan men volgens Socrates omschrijven als leren sterven. Bij het filosoferen zou men lessen opdoen om om te gaan met sterfelijkheid. Men kan hierbij denken aan de eigen sterfelijkheid of aan de sterfelijkheid van andere mensen. Men kan ook denken aan de sterfelijkheid van dieren of van planten. Filosoferen zou in die zin lessen opleveren over de sterfelijkheid van zichzelf, andere mensen, dieren en/of planten.

Na de 28ste, 29ste, 31ste en 32ste Vlaams-Nederlandse Filosofiedag kan je de Neo-Cynicus ook aan ... more Na de 28ste, 29ste, 31ste en 32ste Vlaams-Nederlandse Filosofiedag kan je de Neo-Cynicus ook aan het werk zien op de 33ste Filosofiedag, ditmaal in Delft, aan de Technische Universiteit, op 31 oktober 2011. De Filosofiedag fungeert als draagvlak voor actuele discussies tussen vakgenoten van de verschillende Nederlandse en Vlaamse faculteiten.
Het thema van de 33ste Nederlands-Vlaamse Filosofiedag is de relatie tussen filosofie en techniek.
Na 400 dagen zonder regering (en weinig nieuwe artikels, maar niet minder filosofische arbeid) is het hoog tijd om dit blog te vereren met een nieuwe bijdrage van diens Neo-Cynisme. Meteen met een uitnodiging erbij voor de 33ste Vlaams-Nederlandse Filosofiedag op 31 oktober 2011 in Delft! BAM !!!
De 33ste Vlaams-Nederlandse Filosofiedag fungeert zoals elk jaar als draagvlak voor actuele discussies tussen vakgenoten van de verschillende Nederlandse en Vlaamse faculteiten.
Het centrale thema is dit jaar de relatie tussen filosofie en techniek.
Onderstaand vind je mijn aanvaarde abstract als antwoord op de vraagstelling omtrent dit thema. U komt toch ook?!
Abstract
In ons dagelijks taalgebruik vallen minstens 2 betekenissen van het woord ‘techniek’ op. We staven deze betekenissen met verwijzing naar een krantenartikel en een algemene uitdrukking in het nederlandstalige taalgebied.
In Het Nieuwsblad (09/09/2008) kan men de eerste betekenis lezen: “Techniek is belangrijker dan wedstrijden winnen.” Hierbij wordt ‘techniek’ gebruikt ter aanduiding van de vaardigheid van een sporter. Een andere betekenis vindt men in een algemeen gebruikte uitdrukking: “De techniek staat niet stil”. In dit geval wordt ‘techniek’ voorzien van een lidwoord en lijkt men te wijzen op een cultuur van technologische vooruitgang. We duiden kort beide betekenissen en geven hun relatie met filosofie weer.
De eerste betekenis – techniek als vaardigheid - treft men ook aan via de etymologie. ‘Techniek’ gaat immers terug op het Griekse techne, wat vaardigheid, kunde, knowhow betekent. Een technicus is in die zin een ervaringsdeskundige binnen een bepaald domein. Men vindt deze betekenis bv. terug in de beschrijving van sporttalenten: een voetballer kan een zeer goede techniek hebben.
Vele antieke filosofen geven bovendien aan dat de waarde van techniek gelegen is in het uitblinken qua vaardigheid én in het vermogen om die vaardigheid ook te onderwijzen. Wil men bv. leren metsen, dan is het geen goed idee, aldus vele antieke auteurs, om dit te vragen aan een theoreticus die inzicht heeft in de ideale kenmerken van een perfect gebouwd metselwerk. Men vraagt dit best aan een metser, ééntje die ervaring heeft op de werkvloer én die zijn ambacht ook kan aanleren. Dit is een morele ondertoon die men vaak aanvoelt bij het lezen van antieke commentatoren ivm techniek.
Desondanks wordt deze vorm van kennis – praktische knowhow – bij de antieke Grieken niet meteen zeer hoog ingeschat. De hoogste vorm van kennis blijft de episteme, de zuivere kennis van universele, eeuwige waarheden. De techne is slechts een secundair realisatievermogen van deze theoretische waarheden (cf. de verhouding relatie tussen aannemer en architect). Techne levert geen nieuwe waarheden op, maar is een praktische toepassing van de theoretische episteme.
De tweede betekenis – techniek als dé techniek – ontmoet men ook in de romantische cultuurfilosofie: ‘techniek’ als aanduiding van een materialistische cultuur gedreven door technologische vooruitgang. Deze betekenis leidt bv. soms tot uitspraken waarbij de techniek ons dreigt te vervreemden van onze authentieke levenswijze (bv. bij Martin Heidegger of Walter Benjamin). ‘Techniek’ wordt hier veel breder betekenis gegeven als een technocratie, een samenleving geregeerd door de techniek, d.w.z, door technologische vooruitgang.
Na deze etymologisch-cultuurfilosofische analyse kunnen 2 stellingen worden gededuceerd:
indien men techniek heeft, kan men die techniek ook onderwijzen
dé techniek kan snel veel veranderingen teweegbrengen in de leefwereld
Door een verbinding van beide stellingen ontstaat een kritische vraag. Indien dé techniek een globaal gevoel geeft dat men zich zeer snel moet aanpassen aan technologische veranderingen in de leefwereld, in welke mate is dit dan het gevolg van een globaal achterwege blijven van het aanleren van de knowhow om te werken met die nieuwe technologiën?
Graag onderzoek ik met u de implicaties van deze kristische vraagstelling binnen een welbepaalde context, met name, de GPS-technologie. Aan de hand van noties van Michel Foucault, H.G. Gadamer en G.S. Brown stel ik u mijn antwoord voor.
De zaak-Vangheluwe wordt al te makkelijk beschreven in intransparante strategische termen door de... more De zaak-Vangheluwe wordt al te makkelijk beschreven in intransparante strategische termen door de media en de Kerk zelf rondom de zgn. slachtofferdiscretie, terwijl binnen (een bepaalde voorgeschiedenis van) de Kerk meer transparante termen voorhanden zijn om enigszins publiek verantwoord om te gaan met dit stinkend drama.
Talks by Andreas Lauwers
Dit artikel is een afgeleide samenvatting van een lezing die ik zal geven op 10 november te Nijme... more Dit artikel is een afgeleide samenvatting van een lezing die ik zal geven op 10 november te Nijmegen tijdens de 32e Vlaams-Nederlandse Filosofiedag. Het motief van dit artikel volgt 2 specifieke breuklijnen doorheen het thema van de nutsdefinitie van filosofie. Beargumenteerd wordt dat beide breuklijnen een kader bieden om 4 huidige filosofiefenomenen te plaatsen. Wat die filosofiefenomenen juist inhouden, kan je onderaan alvast formeel geschetst zien. Voor meer inhoudelijke duiding, u weze zeer welgekomen op de lezing te Nijmegen!

Op donderdag 27 november 2008 kan je in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de K.U.Leuven t... more Op donderdag 27 november 2008 kan je in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de K.U.Leuven terecht voor de 29e Nederlands-Vlaamse filosofiedag ! Wilt u eindelijk deze auteur eens goed zijn vet geven en/of beladen met lofredes en oden van bewondering? Allen daarheen!
VRAAG
Utopie en verbeelding
Het woord Utopie slaat sinds More (1516) op de gedachte aan een fictieve geïdealiseerde wereld. Het staat daarbij zowel voor ‘de verbeelding van de radicaal andere samenleving' (Gauchet) (echter, zie: http://www.vub.ac.be/filosofiedag/abstract_4f.htm), als voor het scheldwoord dat wordt aangewend om het onwerkelijk karakter van die verbeelding of een ontwerp te bekritiseren. Een Utopie heeft bijgevolg iets dubbelzinnigs: tussen ideaal en illusie, tussen mogelijkheid en onmogelijkheid, tussen Campanella en Zamjatin.
_Welnu, zou ze die dubbelzinnigheid niet zonder meer ontlenen aan haar fictief karakter? _Zoals elke fictie of elke uiting van de verbeelding, affirmeert het utopische verlangen of denken zich als een poging om de concrete werkelijkheid te veranderen en in die zin te ‘neutraliseren' (Sartre). Het utopische kenmerkt zich dan ook vaak door merkwaardige tegenstellingen: het ontwerpt een samenleving in de welke de mensen tot vrijheid moeten worden gedwongen (Rousseau), of waar de opheffing van de burgerlijke elite door een revolutionaire elite moet worden uitgevoerd (Lenin), of ze ontspoort uiteindelijk in een ‘dystopie'. Zoals de Duitse geschiedfilosoof Reinhart Koselleck het formuleert: ‘… de utopie is de vorm van sociaal-politieke planning die het tegendeel produceert van wat ze beoogt. De dialectische grondfiguur van de utopie is dan: hoe beter de bedoelingen, hoe kwalijker de gevolgen.'
Misschien zijn wij vandaag in staat om beter te beschrijven waarom de grote totalitaire ontwerpen van de twintigste eeuw zo dramatisch faalden. Wat kan overigens het utopische vandaag nog betekenen? Kunnen wij anderzijds zonder utopieën leven? Is er geen nood aan het utopische, gezien de heersende technocratie en onze “secular age” (Taylor) ? Er wordt verder ook wel beweerd dat we, gezien de “rampen” die ons boven het hoofd hangen, niet anders kunnen dan te hopen dat “un oultro mundo es possivel”. Of noodzakelijk? Hoe onschuldig zijn anderzijds die dromen en projecten? Immers, de idee van nieuwe tijden of van een nieuwe mens (transhumanisme, fundamentalisme, etc.) legitimeert vaak allerhande vormen van cultureel vandalisme (Kolakowski), of rechtvaardigt, zoals elk imaginair verlangen, een algemeen misprijzen voor de onmiddellijke concrete werkelijkheid. Met andere woorden, wat is de verhouding tussen utopie en verbeelding?
AANBOD
Mijn aanvaarde abstract als antwoord op deze vraag:
Wat is het onderscheid tussen utopie en verbeelding? Eerlijk gezegd, vind ik dit onderwerp eigenlijk wat ongelukkig. Ik zal op de 29e Nederlands-Vlaamse Filosofiedag op 27 november te Leuven dan ook in 3 stappen proberen aan te tonen waarom.
Als eerste stap distilleer ik een bescheiden definitie van de begrippen ‘utopie’ en ‘verbeelding’ uit hun alledaagse gebruikssituatie. Daarna probeer ik, tweede stap, via More, Foucault en Lacan duidelijk te maken wat de Wirkungsgeschichte ons zou moeten hebben geleerd over deze begrippen. Tenslotte, derde stap, geef ik aan wat dan wel onze aandacht verdient, met name, Foucault’s notie van de zgn. heterotopie.
Hoe wordt het woord ‘utopie’ gebruikt? In de sportkatern van _Het Nieuwsblad _lezen we: “Fairplay? Dat is een utopie”. De _Volkskrant _titelt: “Energierevolutie is voorlopig een utopie”. Mogelijk kunnen we hieruit twee elementen distilleren.
“utopie” lijkt veel gebruikt te worden om een verkeerde inschatting betreffende de realiseerbaarheid van iets (bv. een dopingvrije Tour de France; een niet-vervuilende energiebron) te bekritiseren.
hierbij is het opvallend dat hetgeen gerealiseerd zou worden steeds een gewenst iets is. Lees: het betreft steeds realisaties die wenselijk zijn. Men zal niet snel horen zeggen bv.: “Kanker krijgen is een utopie”.
Hoe wordt het woord ‘verbeelding’ gebruikt? Hierbij zoeken we naar het contrast met het gebruik van het woord “utopie”. Dan is de vraag: in welke mate betreft “verbeelding” iets dat wenselijk is, maar niet realiseerbaar zou zijn?
Zodoende hebben we de functionele betekenis van “utopie” uit de bredere betekenis van “verbeelding” gesneden: “utopie” blijkt een product van de verbeelding aan te geven dat specifiek gekenmerkt is als iets wenselijk, maar waarvan de realiseerbaarheid bekritiseerd kan worden.
Maar waarom zich bezighouden met producten van de verbeelding? Een mogelijke insteek ter beantwoording kan deze zijn: Ofwel kiest men voor Mei ‘68 en diens l‘imagination au pouvoir. Ofwel kiest men voor Lacan en zijn benadering van het imaginaire. Beargumenteerd zal worden dat indien men de imaginatio lacaniaans interpreteert, men moet besluiten dat de slogan van Mei ‘68 heeft geleid tot allesbehalve volwassen subjecten. Naar mijn gevoel leidt dit besluit tot een impasse. Redder in nood is daarbij Foucault. Het wapen in de strijd diens heterotopologie.

VRAAG:
Op 30 oktober 2009 organiseert de Universiteit van Tilburg de 31e Nederlands- Vlaamse Fil... more VRAAG:
Op 30 oktober 2009 organiseert de Universiteit van Tilburg de 31e Nederlands- Vlaamse Filosofiedag. De jaarlijkse Filosofiedag fungeert als draagvlak voor actuele discussies tussen vakgenoten van de verschillende Nederlandse en Vlaamse faculteiten. Dit jaar wordt de relatie tussen de twee hoofdrichtingen van de filosofie, de analytische en de continentale traditie, in focus geplaatst aan de hand van drie subthema's: rationaliteit, subjectiviteit en normativiteit.
"De huidige filosofie lijkt nog steeds bepaald door die oude tweedracht: Enerzijds zijn er „diepzinnige“, vanuit de continentale traditie opererende benaderingen waarin mensen gezien worden als redelijke zelfbewuste, vrij willende, moreel verantwoordelijk wezens. Anderzijds zijn er „scherpzinnige“, veeleer bij Engelstalige filosofische tradities aansluitende perspectieven, sterk conceptueel-analytisch getint en meer of ook minder op de empirische wetenschappen gericht. Geltung wordt belief, normativiteit wordt nut of de feitelijkheid van de menselijke motivationele structuur, het redelijke subject een kosten en baten afwegende homo economicus of satisficer. In de eerstgenoemde waaier van posities noemt men de andere posities wel „oppervlakkig“, „reductionistisch“, „eendimensionaal“. De tweede groep noemt die eerstgenoemde groep op haar beurt wel „vaag“, „zweverig“, „onbegrijpelijk“. Of zijn dit sjablonen die geen recht (meer) doen aan de complexe geistige Situation der Zeit anno 2009, ook al niet vanwege de vele dwarsverbanden tussen beide vermeende kampen?"
Op deze filosofiedag gaan twee key note speakers (Rudi Visker & Boudewijn de Bruin) op deze kwestie in. Daarnaast zal een keur aan Vlaamse en Nederlandse denkers de kwestie eveneens belichten vanuit hun specifieke expertise en toegespitst onderzoeksterrein.
AANBOD
Hier vind je mijn aanvaarde abstract ivm het subthema van rationaliteit, getiteld:
De overgang van een private naar een publieke taalconceptie in de analytische wijsbegeerte
"Ian Hacking past niet in het plaatje van de distinctie tussen analytische en continentale wijsbegeerte (DAC). Hacking's carriere brengt je langs een hyperanalytisch verleden te Cambridge onder leiding van Wittgenstein's leerlingen, voorbij een reputatie als één van de belangrijkste leden van de wetenschapsfilosofische Stanfordschool én tot een methodologische interesse in de geschiedenisfilosofie van übercontinentaal Michel Foucault. Een welbepaalde studie van Hacking over DAC is daarom driemaal interessant: 1. Hacking geeft een zeldzame Wirkungsgeschichte aan van DAC, 2. deze is gestoeld op een methodologie van Foucault, en 3. maakt een even zeldzame amendering mogelijk van (1) door (2) op basis van een welbepaalde studie van Foucault die ten tijde van Hacking's onderzoek ongepubliceerd was.
In 1975 publiceerde Hacking 'Why does language matter to philosophy?'. Bijna 20 jaar later, in 1994, publiceerde Hacking een ander artikel, waarin hij ingaat op een “howling gap” uit het genoemde artikel uit 1975. Hacking: "What’s missing is any account of a passage from language as private to language as public.” Dit tweede artikel titelt dan ook simpelweg: 'How, why, when and where did language go public?'. Hacking kwam tot deze vraagstelling doordat hij een breuk opmerkte in de wijze waarop men in analytisch- filosofische kringen taal conceptualiseerde/t. Vroeger conceptualiseerde men er taal, aldus Hacking, als een privaat iets, terwijl anno 1994 er een publieke taalconceptie heerst.
Exemplarisch voor de private taalconceptie kijkt Hacking in de richting van Hobbes: “Hobbes spoke for the era of ideas when he wrote that language is mental discours. [...L]anguage is essentially private, only accidentally public." Deze hobbesiaanse taalconceptie blijkt nu voor Hacking verleden tijd. Ten tijde van het artikel uit 1975 vond hij nog dat analytische filosofen deze taalconceptie deelden zonder veel schroom. Ten tijde van het artikel uit 1994 blijken echter veel analytische filosofen er een niet-hobbesiaanse, publieke taalconceptie op na te houden. Er is bovendien volgens Hacking één persoon die als historisch keerpunt kan beschouwd worden van de overgang van een private naar een publieke taalconceptie: J. G. Hamann.
Ook Foucault heeft een analyse gewijd aan het tijdsvak van Hamann, echter volgens Hacking, vanuit een andere interesse. Zodoende wordt echter geïmpliceerd dat Foucault nooit een dergelijke analyse heeft gemaakt. Dit is niet juist. Foucault’s 'Technologies of the Self' uit 1984 (10 jaar vóór Hacking’s analyse!) onderzoekt haarfijn de overgang van een private naar een publieke taalconceptie. Hoog tijd dus voor een kritisch-comparatieve kruisbestuiving anno 2009!"


Op vrijdag 12 juni 2009 kan je aan de Erasmus Universiteit Rotterdam terecht voor de hoogst inter... more Op vrijdag 12 juni 2009 kan je aan de Erasmus Universiteit Rotterdam terecht voor de hoogst interessante engelstalige conferentie _Foucault, twenty-five __years later ... _alsook voor weer een rondje Neo-Cynisme! Wilt u immers deze auteur nog eens - zoals op de Filosofiedag in Leuven ;) - goed zijn vet geven en/of hysterisch beladen met lofredes en oden van bewondering?
Allen daarheen!
VRAAG
**Erasmus University Rotterdam, The Netherlands
Friday, June 12th, 2009 **
No thinker has had so great an influence on intellectual life as French philosopher, historian and sociologist Michel Foucault. As we approach the twenty-fifth anniversary of his death this conference will re-examine the thoughts he developed in the so called ‘late’ period of his philosophical thought. Although his work on ethics, subjectivity and freedom continues to inspire scholars worldwide, their focus, however, is mostly on the empirical application of these concepts within various social sciences and political studies; a closer philosophical examination seems to be largely absent. The aim of this conference, then, is to return to Foucault and (re)assess the concepts he introduced in his later work.
After developing an extensive and alternative theory on the production of knowledge and power, Foucault developed an account of subjectivity that avoided seeing the subject as merely the passive product of power relations. He introduced various new concepts such as the concern for the self, parrèsia, problematization and resistance to underline the productive side of power for subjectification. Twenty-five years after his death, this conference wishes to inquire into the continuing significance of Foucault’s ‘late period’ for contemporary thought.
AANBOD
Mijn aanvaarde abstract:
Many authors divide Michel Foucault's discourse into 2 periods: Foucault I as the heideggerian archeologist, Foucault II the nietzschean genealogist. Many authors also feel that Foucault had better remained a heideggerian fan of historical Seinsgeschichte, rather than devolving into a methodological self-contradictory, nietzschean destroyer of actual subjective asymmetries by means of historical genealogies. How did this preferentialisation came to be? In other words, why do these authors prefer Foucault I?
As the cliché goes, Foucault II seemed to destruct (i.e. lay public the structural operations of) certain actual normalities by means of historical analyses that (should have) made clear that all actual normalities in society are grounded upon historical contingent accidents, molded with powerful organisations structuring this historical contingency. Of course, hordes of critics argued that Foucault II's position was untenable, because of the evident contradiction within this discourse: how can one criticize a certain actual normality on the ground that it has no normative validity whatsoever (not by nature, God, ideology, ...), demonstrate this lack of normative validity through an historical analysis and - and here many authors tumbled - claim this historical demonstration as a valid critique?!
If all of subjectivity is grounded upon a historical contingent structure - as the Foucault II-position got defined -, why then, by all means, should we listen to Foucault? What makes his demonstration escape his own claim of inescapability out of a historical contingent structure? Many authors suggested Foucault's answer as nietzschean: he cannot escape, but he can avoid the question by force. And thus Nietzsche was redeemed, but Foucault's discourse became buried... in a self-contradicting methodology which could only perform by means of power and knowledge.
Two reactions developed. 1. Exit Foucault, let him become the same kind of strange, unknown historical protagonist he always eagerly described in his research. 2. Exit Foucault II and re-entry of Foucault I: this was the path of some continental authors, aware of Foucault's inondation in heideggerian thought. It's most fruitful development might be found in the thinking of KULeuven's Rudi Visker (see: http://reksividur.filosofie.be/index.php?/archives/34-Foucault-VII.-Deel-1 -Dankzij-de-foucaultiaanse-retour-a-Heidegger.html but also http://reksividur.filosofie.be/index.php?/archives/35-Foucault-VII.-Deel-2 -Ondanks-de-foucaultiaanse-retour-a-Heidegger.html.
One reaction is developing: exit the division between Foucault I & II and entry of Foucault III. This pathway starts to find ground in the ongoing Foucault-debate. Personally I think this to be the most justified route to come to terms to Foucault's discourse. Furthermore, it can be indicated theoretically and proven empirically! A rare occasion in philosophy, one might say!
One should however first of all argue where to find this so-called 'late period of Foucault' (Foucault III). In my opinion Foucault's essay 'Technologies of the Self' (1982) is the best marker, thanks to Foucault's division between exagoresis and exomologesis. It is this division that enables a clear distinction not without continuity. Second, one should then argue why one should prefer Foucault III. This can be theoretically indicated (by referring to Foucault's unpublished lecture about heterotopia in 1967.

Teaching Documents by Andreas Lauwers
Uploads
Thesis by Andreas Lauwers
Books by Andreas Lauwers
Papers by Andreas Lauwers
Het thema van de 33ste Nederlands-Vlaamse Filosofiedag is de relatie tussen filosofie en techniek.
Na 400 dagen zonder regering (en weinig nieuwe artikels, maar niet minder filosofische arbeid) is het hoog tijd om dit blog te vereren met een nieuwe bijdrage van diens Neo-Cynisme. Meteen met een uitnodiging erbij voor de 33ste Vlaams-Nederlandse Filosofiedag op 31 oktober 2011 in Delft! BAM !!!
De 33ste Vlaams-Nederlandse Filosofiedag fungeert zoals elk jaar als draagvlak voor actuele discussies tussen vakgenoten van de verschillende Nederlandse en Vlaamse faculteiten.
Het centrale thema is dit jaar de relatie tussen filosofie en techniek.
Onderstaand vind je mijn aanvaarde abstract als antwoord op de vraagstelling omtrent dit thema. U komt toch ook?!
Abstract
In ons dagelijks taalgebruik vallen minstens 2 betekenissen van het woord ‘techniek’ op. We staven deze betekenissen met verwijzing naar een krantenartikel en een algemene uitdrukking in het nederlandstalige taalgebied.
In Het Nieuwsblad (09/09/2008) kan men de eerste betekenis lezen: “Techniek is belangrijker dan wedstrijden winnen.” Hierbij wordt ‘techniek’ gebruikt ter aanduiding van de vaardigheid van een sporter. Een andere betekenis vindt men in een algemeen gebruikte uitdrukking: “De techniek staat niet stil”. In dit geval wordt ‘techniek’ voorzien van een lidwoord en lijkt men te wijzen op een cultuur van technologische vooruitgang. We duiden kort beide betekenissen en geven hun relatie met filosofie weer.
De eerste betekenis – techniek als vaardigheid - treft men ook aan via de etymologie. ‘Techniek’ gaat immers terug op het Griekse techne, wat vaardigheid, kunde, knowhow betekent. Een technicus is in die zin een ervaringsdeskundige binnen een bepaald domein. Men vindt deze betekenis bv. terug in de beschrijving van sporttalenten: een voetballer kan een zeer goede techniek hebben.
Vele antieke filosofen geven bovendien aan dat de waarde van techniek gelegen is in het uitblinken qua vaardigheid én in het vermogen om die vaardigheid ook te onderwijzen. Wil men bv. leren metsen, dan is het geen goed idee, aldus vele antieke auteurs, om dit te vragen aan een theoreticus die inzicht heeft in de ideale kenmerken van een perfect gebouwd metselwerk. Men vraagt dit best aan een metser, ééntje die ervaring heeft op de werkvloer én die zijn ambacht ook kan aanleren. Dit is een morele ondertoon die men vaak aanvoelt bij het lezen van antieke commentatoren ivm techniek.
Desondanks wordt deze vorm van kennis – praktische knowhow – bij de antieke Grieken niet meteen zeer hoog ingeschat. De hoogste vorm van kennis blijft de episteme, de zuivere kennis van universele, eeuwige waarheden. De techne is slechts een secundair realisatievermogen van deze theoretische waarheden (cf. de verhouding relatie tussen aannemer en architect). Techne levert geen nieuwe waarheden op, maar is een praktische toepassing van de theoretische episteme.
De tweede betekenis – techniek als dé techniek – ontmoet men ook in de romantische cultuurfilosofie: ‘techniek’ als aanduiding van een materialistische cultuur gedreven door technologische vooruitgang. Deze betekenis leidt bv. soms tot uitspraken waarbij de techniek ons dreigt te vervreemden van onze authentieke levenswijze (bv. bij Martin Heidegger of Walter Benjamin). ‘Techniek’ wordt hier veel breder betekenis gegeven als een technocratie, een samenleving geregeerd door de techniek, d.w.z, door technologische vooruitgang.
Na deze etymologisch-cultuurfilosofische analyse kunnen 2 stellingen worden gededuceerd:
indien men techniek heeft, kan men die techniek ook onderwijzen
dé techniek kan snel veel veranderingen teweegbrengen in de leefwereld
Door een verbinding van beide stellingen ontstaat een kritische vraag. Indien dé techniek een globaal gevoel geeft dat men zich zeer snel moet aanpassen aan technologische veranderingen in de leefwereld, in welke mate is dit dan het gevolg van een globaal achterwege blijven van het aanleren van de knowhow om te werken met die nieuwe technologiën?
Graag onderzoek ik met u de implicaties van deze kristische vraagstelling binnen een welbepaalde context, met name, de GPS-technologie. Aan de hand van noties van Michel Foucault, H.G. Gadamer en G.S. Brown stel ik u mijn antwoord voor.
Talks by Andreas Lauwers
VRAAG
Utopie en verbeelding
Het woord Utopie slaat sinds More (1516) op de gedachte aan een fictieve geïdealiseerde wereld. Het staat daarbij zowel voor ‘de verbeelding van de radicaal andere samenleving' (Gauchet) (echter, zie: http://www.vub.ac.be/filosofiedag/abstract_4f.htm), als voor het scheldwoord dat wordt aangewend om het onwerkelijk karakter van die verbeelding of een ontwerp te bekritiseren. Een Utopie heeft bijgevolg iets dubbelzinnigs: tussen ideaal en illusie, tussen mogelijkheid en onmogelijkheid, tussen Campanella en Zamjatin.
_Welnu, zou ze die dubbelzinnigheid niet zonder meer ontlenen aan haar fictief karakter? _Zoals elke fictie of elke uiting van de verbeelding, affirmeert het utopische verlangen of denken zich als een poging om de concrete werkelijkheid te veranderen en in die zin te ‘neutraliseren' (Sartre). Het utopische kenmerkt zich dan ook vaak door merkwaardige tegenstellingen: het ontwerpt een samenleving in de welke de mensen tot vrijheid moeten worden gedwongen (Rousseau), of waar de opheffing van de burgerlijke elite door een revolutionaire elite moet worden uitgevoerd (Lenin), of ze ontspoort uiteindelijk in een ‘dystopie'. Zoals de Duitse geschiedfilosoof Reinhart Koselleck het formuleert: ‘… de utopie is de vorm van sociaal-politieke planning die het tegendeel produceert van wat ze beoogt. De dialectische grondfiguur van de utopie is dan: hoe beter de bedoelingen, hoe kwalijker de gevolgen.'
Misschien zijn wij vandaag in staat om beter te beschrijven waarom de grote totalitaire ontwerpen van de twintigste eeuw zo dramatisch faalden. Wat kan overigens het utopische vandaag nog betekenen? Kunnen wij anderzijds zonder utopieën leven? Is er geen nood aan het utopische, gezien de heersende technocratie en onze “secular age” (Taylor) ? Er wordt verder ook wel beweerd dat we, gezien de “rampen” die ons boven het hoofd hangen, niet anders kunnen dan te hopen dat “un oultro mundo es possivel”. Of noodzakelijk? Hoe onschuldig zijn anderzijds die dromen en projecten? Immers, de idee van nieuwe tijden of van een nieuwe mens (transhumanisme, fundamentalisme, etc.) legitimeert vaak allerhande vormen van cultureel vandalisme (Kolakowski), of rechtvaardigt, zoals elk imaginair verlangen, een algemeen misprijzen voor de onmiddellijke concrete werkelijkheid. Met andere woorden, wat is de verhouding tussen utopie en verbeelding?
AANBOD
Mijn aanvaarde abstract als antwoord op deze vraag:
Wat is het onderscheid tussen utopie en verbeelding? Eerlijk gezegd, vind ik dit onderwerp eigenlijk wat ongelukkig. Ik zal op de 29e Nederlands-Vlaamse Filosofiedag op 27 november te Leuven dan ook in 3 stappen proberen aan te tonen waarom.
Als eerste stap distilleer ik een bescheiden definitie van de begrippen ‘utopie’ en ‘verbeelding’ uit hun alledaagse gebruikssituatie. Daarna probeer ik, tweede stap, via More, Foucault en Lacan duidelijk te maken wat de Wirkungsgeschichte ons zou moeten hebben geleerd over deze begrippen. Tenslotte, derde stap, geef ik aan wat dan wel onze aandacht verdient, met name, Foucault’s notie van de zgn. heterotopie.
Hoe wordt het woord ‘utopie’ gebruikt? In de sportkatern van _Het Nieuwsblad _lezen we: “Fairplay? Dat is een utopie”. De _Volkskrant _titelt: “Energierevolutie is voorlopig een utopie”. Mogelijk kunnen we hieruit twee elementen distilleren.
“utopie” lijkt veel gebruikt te worden om een verkeerde inschatting betreffende de realiseerbaarheid van iets (bv. een dopingvrije Tour de France; een niet-vervuilende energiebron) te bekritiseren.
hierbij is het opvallend dat hetgeen gerealiseerd zou worden steeds een gewenst iets is. Lees: het betreft steeds realisaties die wenselijk zijn. Men zal niet snel horen zeggen bv.: “Kanker krijgen is een utopie”.
Hoe wordt het woord ‘verbeelding’ gebruikt? Hierbij zoeken we naar het contrast met het gebruik van het woord “utopie”. Dan is de vraag: in welke mate betreft “verbeelding” iets dat wenselijk is, maar niet realiseerbaar zou zijn?
Zodoende hebben we de functionele betekenis van “utopie” uit de bredere betekenis van “verbeelding” gesneden: “utopie” blijkt een product van de verbeelding aan te geven dat specifiek gekenmerkt is als iets wenselijk, maar waarvan de realiseerbaarheid bekritiseerd kan worden.
Maar waarom zich bezighouden met producten van de verbeelding? Een mogelijke insteek ter beantwoording kan deze zijn: Ofwel kiest men voor Mei ‘68 en diens l‘imagination au pouvoir. Ofwel kiest men voor Lacan en zijn benadering van het imaginaire. Beargumenteerd zal worden dat indien men de imaginatio lacaniaans interpreteert, men moet besluiten dat de slogan van Mei ‘68 heeft geleid tot allesbehalve volwassen subjecten. Naar mijn gevoel leidt dit besluit tot een impasse. Redder in nood is daarbij Foucault. Het wapen in de strijd diens heterotopologie.
Op 30 oktober 2009 organiseert de Universiteit van Tilburg de 31e Nederlands- Vlaamse Filosofiedag. De jaarlijkse Filosofiedag fungeert als draagvlak voor actuele discussies tussen vakgenoten van de verschillende Nederlandse en Vlaamse faculteiten. Dit jaar wordt de relatie tussen de twee hoofdrichtingen van de filosofie, de analytische en de continentale traditie, in focus geplaatst aan de hand van drie subthema's: rationaliteit, subjectiviteit en normativiteit.
"De huidige filosofie lijkt nog steeds bepaald door die oude tweedracht: Enerzijds zijn er „diepzinnige“, vanuit de continentale traditie opererende benaderingen waarin mensen gezien worden als redelijke zelfbewuste, vrij willende, moreel verantwoordelijk wezens. Anderzijds zijn er „scherpzinnige“, veeleer bij Engelstalige filosofische tradities aansluitende perspectieven, sterk conceptueel-analytisch getint en meer of ook minder op de empirische wetenschappen gericht. Geltung wordt belief, normativiteit wordt nut of de feitelijkheid van de menselijke motivationele structuur, het redelijke subject een kosten en baten afwegende homo economicus of satisficer. In de eerstgenoemde waaier van posities noemt men de andere posities wel „oppervlakkig“, „reductionistisch“, „eendimensionaal“. De tweede groep noemt die eerstgenoemde groep op haar beurt wel „vaag“, „zweverig“, „onbegrijpelijk“. Of zijn dit sjablonen die geen recht (meer) doen aan de complexe geistige Situation der Zeit anno 2009, ook al niet vanwege de vele dwarsverbanden tussen beide vermeende kampen?"
Op deze filosofiedag gaan twee key note speakers (Rudi Visker & Boudewijn de Bruin) op deze kwestie in. Daarnaast zal een keur aan Vlaamse en Nederlandse denkers de kwestie eveneens belichten vanuit hun specifieke expertise en toegespitst onderzoeksterrein.
AANBOD
Hier vind je mijn aanvaarde abstract ivm het subthema van rationaliteit, getiteld:
De overgang van een private naar een publieke taalconceptie in de analytische wijsbegeerte
"Ian Hacking past niet in het plaatje van de distinctie tussen analytische en continentale wijsbegeerte (DAC). Hacking's carriere brengt je langs een hyperanalytisch verleden te Cambridge onder leiding van Wittgenstein's leerlingen, voorbij een reputatie als één van de belangrijkste leden van de wetenschapsfilosofische Stanfordschool én tot een methodologische interesse in de geschiedenisfilosofie van übercontinentaal Michel Foucault. Een welbepaalde studie van Hacking over DAC is daarom driemaal interessant: 1. Hacking geeft een zeldzame Wirkungsgeschichte aan van DAC, 2. deze is gestoeld op een methodologie van Foucault, en 3. maakt een even zeldzame amendering mogelijk van (1) door (2) op basis van een welbepaalde studie van Foucault die ten tijde van Hacking's onderzoek ongepubliceerd was.
In 1975 publiceerde Hacking 'Why does language matter to philosophy?'. Bijna 20 jaar later, in 1994, publiceerde Hacking een ander artikel, waarin hij ingaat op een “howling gap” uit het genoemde artikel uit 1975. Hacking: "What’s missing is any account of a passage from language as private to language as public.” Dit tweede artikel titelt dan ook simpelweg: 'How, why, when and where did language go public?'. Hacking kwam tot deze vraagstelling doordat hij een breuk opmerkte in de wijze waarop men in analytisch- filosofische kringen taal conceptualiseerde/t. Vroeger conceptualiseerde men er taal, aldus Hacking, als een privaat iets, terwijl anno 1994 er een publieke taalconceptie heerst.
Exemplarisch voor de private taalconceptie kijkt Hacking in de richting van Hobbes: “Hobbes spoke for the era of ideas when he wrote that language is mental discours. [...L]anguage is essentially private, only accidentally public." Deze hobbesiaanse taalconceptie blijkt nu voor Hacking verleden tijd. Ten tijde van het artikel uit 1975 vond hij nog dat analytische filosofen deze taalconceptie deelden zonder veel schroom. Ten tijde van het artikel uit 1994 blijken echter veel analytische filosofen er een niet-hobbesiaanse, publieke taalconceptie op na te houden. Er is bovendien volgens Hacking één persoon die als historisch keerpunt kan beschouwd worden van de overgang van een private naar een publieke taalconceptie: J. G. Hamann.
Ook Foucault heeft een analyse gewijd aan het tijdsvak van Hamann, echter volgens Hacking, vanuit een andere interesse. Zodoende wordt echter geïmpliceerd dat Foucault nooit een dergelijke analyse heeft gemaakt. Dit is niet juist. Foucault’s 'Technologies of the Self' uit 1984 (10 jaar vóór Hacking’s analyse!) onderzoekt haarfijn de overgang van een private naar een publieke taalconceptie. Hoog tijd dus voor een kritisch-comparatieve kruisbestuiving anno 2009!"

Allen daarheen!
VRAAG
**Erasmus University Rotterdam, The Netherlands
Friday, June 12th, 2009 **
No thinker has had so great an influence on intellectual life as French philosopher, historian and sociologist Michel Foucault. As we approach the twenty-fifth anniversary of his death this conference will re-examine the thoughts he developed in the so called ‘late’ period of his philosophical thought. Although his work on ethics, subjectivity and freedom continues to inspire scholars worldwide, their focus, however, is mostly on the empirical application of these concepts within various social sciences and political studies; a closer philosophical examination seems to be largely absent. The aim of this conference, then, is to return to Foucault and (re)assess the concepts he introduced in his later work.
After developing an extensive and alternative theory on the production of knowledge and power, Foucault developed an account of subjectivity that avoided seeing the subject as merely the passive product of power relations. He introduced various new concepts such as the concern for the self, parrèsia, problematization and resistance to underline the productive side of power for subjectification. Twenty-five years after his death, this conference wishes to inquire into the continuing significance of Foucault’s ‘late period’ for contemporary thought.
AANBOD
Mijn aanvaarde abstract:
Many authors divide Michel Foucault's discourse into 2 periods: Foucault I as the heideggerian archeologist, Foucault II the nietzschean genealogist. Many authors also feel that Foucault had better remained a heideggerian fan of historical Seinsgeschichte, rather than devolving into a methodological self-contradictory, nietzschean destroyer of actual subjective asymmetries by means of historical genealogies. How did this preferentialisation came to be? In other words, why do these authors prefer Foucault I?
As the cliché goes, Foucault II seemed to destruct (i.e. lay public the structural operations of) certain actual normalities by means of historical analyses that (should have) made clear that all actual normalities in society are grounded upon historical contingent accidents, molded with powerful organisations structuring this historical contingency. Of course, hordes of critics argued that Foucault II's position was untenable, because of the evident contradiction within this discourse: how can one criticize a certain actual normality on the ground that it has no normative validity whatsoever (not by nature, God, ideology, ...), demonstrate this lack of normative validity through an historical analysis and - and here many authors tumbled - claim this historical demonstration as a valid critique?!
If all of subjectivity is grounded upon a historical contingent structure - as the Foucault II-position got defined -, why then, by all means, should we listen to Foucault? What makes his demonstration escape his own claim of inescapability out of a historical contingent structure? Many authors suggested Foucault's answer as nietzschean: he cannot escape, but he can avoid the question by force. And thus Nietzsche was redeemed, but Foucault's discourse became buried... in a self-contradicting methodology which could only perform by means of power and knowledge.
Two reactions developed. 1. Exit Foucault, let him become the same kind of strange, unknown historical protagonist he always eagerly described in his research. 2. Exit Foucault II and re-entry of Foucault I: this was the path of some continental authors, aware of Foucault's inondation in heideggerian thought. It's most fruitful development might be found in the thinking of KULeuven's Rudi Visker (see: http://reksividur.filosofie.be/index.php?/archives/34-Foucault-VII.-Deel-1 -Dankzij-de-foucaultiaanse-retour-a-Heidegger.html but also http://reksividur.filosofie.be/index.php?/archives/35-Foucault-VII.-Deel-2 -Ondanks-de-foucaultiaanse-retour-a-Heidegger.html.
One reaction is developing: exit the division between Foucault I & II and entry of Foucault III. This pathway starts to find ground in the ongoing Foucault-debate. Personally I think this to be the most justified route to come to terms to Foucault's discourse. Furthermore, it can be indicated theoretically and proven empirically! A rare occasion in philosophy, one might say!
One should however first of all argue where to find this so-called 'late period of Foucault' (Foucault III). In my opinion Foucault's essay 'Technologies of the Self' (1982) is the best marker, thanks to Foucault's division between exagoresis and exomologesis. It is this division that enables a clear distinction not without continuity. Second, one should then argue why one should prefer Foucault III. This can be theoretically indicated (by referring to Foucault's unpublished lecture about heterotopia in 1967.

Teaching Documents by Andreas Lauwers
Het thema van de 33ste Nederlands-Vlaamse Filosofiedag is de relatie tussen filosofie en techniek.
Na 400 dagen zonder regering (en weinig nieuwe artikels, maar niet minder filosofische arbeid) is het hoog tijd om dit blog te vereren met een nieuwe bijdrage van diens Neo-Cynisme. Meteen met een uitnodiging erbij voor de 33ste Vlaams-Nederlandse Filosofiedag op 31 oktober 2011 in Delft! BAM !!!
De 33ste Vlaams-Nederlandse Filosofiedag fungeert zoals elk jaar als draagvlak voor actuele discussies tussen vakgenoten van de verschillende Nederlandse en Vlaamse faculteiten.
Het centrale thema is dit jaar de relatie tussen filosofie en techniek.
Onderstaand vind je mijn aanvaarde abstract als antwoord op de vraagstelling omtrent dit thema. U komt toch ook?!
Abstract
In ons dagelijks taalgebruik vallen minstens 2 betekenissen van het woord ‘techniek’ op. We staven deze betekenissen met verwijzing naar een krantenartikel en een algemene uitdrukking in het nederlandstalige taalgebied.
In Het Nieuwsblad (09/09/2008) kan men de eerste betekenis lezen: “Techniek is belangrijker dan wedstrijden winnen.” Hierbij wordt ‘techniek’ gebruikt ter aanduiding van de vaardigheid van een sporter. Een andere betekenis vindt men in een algemeen gebruikte uitdrukking: “De techniek staat niet stil”. In dit geval wordt ‘techniek’ voorzien van een lidwoord en lijkt men te wijzen op een cultuur van technologische vooruitgang. We duiden kort beide betekenissen en geven hun relatie met filosofie weer.
De eerste betekenis – techniek als vaardigheid - treft men ook aan via de etymologie. ‘Techniek’ gaat immers terug op het Griekse techne, wat vaardigheid, kunde, knowhow betekent. Een technicus is in die zin een ervaringsdeskundige binnen een bepaald domein. Men vindt deze betekenis bv. terug in de beschrijving van sporttalenten: een voetballer kan een zeer goede techniek hebben.
Vele antieke filosofen geven bovendien aan dat de waarde van techniek gelegen is in het uitblinken qua vaardigheid én in het vermogen om die vaardigheid ook te onderwijzen. Wil men bv. leren metsen, dan is het geen goed idee, aldus vele antieke auteurs, om dit te vragen aan een theoreticus die inzicht heeft in de ideale kenmerken van een perfect gebouwd metselwerk. Men vraagt dit best aan een metser, ééntje die ervaring heeft op de werkvloer én die zijn ambacht ook kan aanleren. Dit is een morele ondertoon die men vaak aanvoelt bij het lezen van antieke commentatoren ivm techniek.
Desondanks wordt deze vorm van kennis – praktische knowhow – bij de antieke Grieken niet meteen zeer hoog ingeschat. De hoogste vorm van kennis blijft de episteme, de zuivere kennis van universele, eeuwige waarheden. De techne is slechts een secundair realisatievermogen van deze theoretische waarheden (cf. de verhouding relatie tussen aannemer en architect). Techne levert geen nieuwe waarheden op, maar is een praktische toepassing van de theoretische episteme.
De tweede betekenis – techniek als dé techniek – ontmoet men ook in de romantische cultuurfilosofie: ‘techniek’ als aanduiding van een materialistische cultuur gedreven door technologische vooruitgang. Deze betekenis leidt bv. soms tot uitspraken waarbij de techniek ons dreigt te vervreemden van onze authentieke levenswijze (bv. bij Martin Heidegger of Walter Benjamin). ‘Techniek’ wordt hier veel breder betekenis gegeven als een technocratie, een samenleving geregeerd door de techniek, d.w.z, door technologische vooruitgang.
Na deze etymologisch-cultuurfilosofische analyse kunnen 2 stellingen worden gededuceerd:
indien men techniek heeft, kan men die techniek ook onderwijzen
dé techniek kan snel veel veranderingen teweegbrengen in de leefwereld
Door een verbinding van beide stellingen ontstaat een kritische vraag. Indien dé techniek een globaal gevoel geeft dat men zich zeer snel moet aanpassen aan technologische veranderingen in de leefwereld, in welke mate is dit dan het gevolg van een globaal achterwege blijven van het aanleren van de knowhow om te werken met die nieuwe technologiën?
Graag onderzoek ik met u de implicaties van deze kristische vraagstelling binnen een welbepaalde context, met name, de GPS-technologie. Aan de hand van noties van Michel Foucault, H.G. Gadamer en G.S. Brown stel ik u mijn antwoord voor.
VRAAG
Utopie en verbeelding
Het woord Utopie slaat sinds More (1516) op de gedachte aan een fictieve geïdealiseerde wereld. Het staat daarbij zowel voor ‘de verbeelding van de radicaal andere samenleving' (Gauchet) (echter, zie: http://www.vub.ac.be/filosofiedag/abstract_4f.htm), als voor het scheldwoord dat wordt aangewend om het onwerkelijk karakter van die verbeelding of een ontwerp te bekritiseren. Een Utopie heeft bijgevolg iets dubbelzinnigs: tussen ideaal en illusie, tussen mogelijkheid en onmogelijkheid, tussen Campanella en Zamjatin.
_Welnu, zou ze die dubbelzinnigheid niet zonder meer ontlenen aan haar fictief karakter? _Zoals elke fictie of elke uiting van de verbeelding, affirmeert het utopische verlangen of denken zich als een poging om de concrete werkelijkheid te veranderen en in die zin te ‘neutraliseren' (Sartre). Het utopische kenmerkt zich dan ook vaak door merkwaardige tegenstellingen: het ontwerpt een samenleving in de welke de mensen tot vrijheid moeten worden gedwongen (Rousseau), of waar de opheffing van de burgerlijke elite door een revolutionaire elite moet worden uitgevoerd (Lenin), of ze ontspoort uiteindelijk in een ‘dystopie'. Zoals de Duitse geschiedfilosoof Reinhart Koselleck het formuleert: ‘… de utopie is de vorm van sociaal-politieke planning die het tegendeel produceert van wat ze beoogt. De dialectische grondfiguur van de utopie is dan: hoe beter de bedoelingen, hoe kwalijker de gevolgen.'
Misschien zijn wij vandaag in staat om beter te beschrijven waarom de grote totalitaire ontwerpen van de twintigste eeuw zo dramatisch faalden. Wat kan overigens het utopische vandaag nog betekenen? Kunnen wij anderzijds zonder utopieën leven? Is er geen nood aan het utopische, gezien de heersende technocratie en onze “secular age” (Taylor) ? Er wordt verder ook wel beweerd dat we, gezien de “rampen” die ons boven het hoofd hangen, niet anders kunnen dan te hopen dat “un oultro mundo es possivel”. Of noodzakelijk? Hoe onschuldig zijn anderzijds die dromen en projecten? Immers, de idee van nieuwe tijden of van een nieuwe mens (transhumanisme, fundamentalisme, etc.) legitimeert vaak allerhande vormen van cultureel vandalisme (Kolakowski), of rechtvaardigt, zoals elk imaginair verlangen, een algemeen misprijzen voor de onmiddellijke concrete werkelijkheid. Met andere woorden, wat is de verhouding tussen utopie en verbeelding?
AANBOD
Mijn aanvaarde abstract als antwoord op deze vraag:
Wat is het onderscheid tussen utopie en verbeelding? Eerlijk gezegd, vind ik dit onderwerp eigenlijk wat ongelukkig. Ik zal op de 29e Nederlands-Vlaamse Filosofiedag op 27 november te Leuven dan ook in 3 stappen proberen aan te tonen waarom.
Als eerste stap distilleer ik een bescheiden definitie van de begrippen ‘utopie’ en ‘verbeelding’ uit hun alledaagse gebruikssituatie. Daarna probeer ik, tweede stap, via More, Foucault en Lacan duidelijk te maken wat de Wirkungsgeschichte ons zou moeten hebben geleerd over deze begrippen. Tenslotte, derde stap, geef ik aan wat dan wel onze aandacht verdient, met name, Foucault’s notie van de zgn. heterotopie.
Hoe wordt het woord ‘utopie’ gebruikt? In de sportkatern van _Het Nieuwsblad _lezen we: “Fairplay? Dat is een utopie”. De _Volkskrant _titelt: “Energierevolutie is voorlopig een utopie”. Mogelijk kunnen we hieruit twee elementen distilleren.
“utopie” lijkt veel gebruikt te worden om een verkeerde inschatting betreffende de realiseerbaarheid van iets (bv. een dopingvrije Tour de France; een niet-vervuilende energiebron) te bekritiseren.
hierbij is het opvallend dat hetgeen gerealiseerd zou worden steeds een gewenst iets is. Lees: het betreft steeds realisaties die wenselijk zijn. Men zal niet snel horen zeggen bv.: “Kanker krijgen is een utopie”.
Hoe wordt het woord ‘verbeelding’ gebruikt? Hierbij zoeken we naar het contrast met het gebruik van het woord “utopie”. Dan is de vraag: in welke mate betreft “verbeelding” iets dat wenselijk is, maar niet realiseerbaar zou zijn?
Zodoende hebben we de functionele betekenis van “utopie” uit de bredere betekenis van “verbeelding” gesneden: “utopie” blijkt een product van de verbeelding aan te geven dat specifiek gekenmerkt is als iets wenselijk, maar waarvan de realiseerbaarheid bekritiseerd kan worden.
Maar waarom zich bezighouden met producten van de verbeelding? Een mogelijke insteek ter beantwoording kan deze zijn: Ofwel kiest men voor Mei ‘68 en diens l‘imagination au pouvoir. Ofwel kiest men voor Lacan en zijn benadering van het imaginaire. Beargumenteerd zal worden dat indien men de imaginatio lacaniaans interpreteert, men moet besluiten dat de slogan van Mei ‘68 heeft geleid tot allesbehalve volwassen subjecten. Naar mijn gevoel leidt dit besluit tot een impasse. Redder in nood is daarbij Foucault. Het wapen in de strijd diens heterotopologie.
Op 30 oktober 2009 organiseert de Universiteit van Tilburg de 31e Nederlands- Vlaamse Filosofiedag. De jaarlijkse Filosofiedag fungeert als draagvlak voor actuele discussies tussen vakgenoten van de verschillende Nederlandse en Vlaamse faculteiten. Dit jaar wordt de relatie tussen de twee hoofdrichtingen van de filosofie, de analytische en de continentale traditie, in focus geplaatst aan de hand van drie subthema's: rationaliteit, subjectiviteit en normativiteit.
"De huidige filosofie lijkt nog steeds bepaald door die oude tweedracht: Enerzijds zijn er „diepzinnige“, vanuit de continentale traditie opererende benaderingen waarin mensen gezien worden als redelijke zelfbewuste, vrij willende, moreel verantwoordelijk wezens. Anderzijds zijn er „scherpzinnige“, veeleer bij Engelstalige filosofische tradities aansluitende perspectieven, sterk conceptueel-analytisch getint en meer of ook minder op de empirische wetenschappen gericht. Geltung wordt belief, normativiteit wordt nut of de feitelijkheid van de menselijke motivationele structuur, het redelijke subject een kosten en baten afwegende homo economicus of satisficer. In de eerstgenoemde waaier van posities noemt men de andere posities wel „oppervlakkig“, „reductionistisch“, „eendimensionaal“. De tweede groep noemt die eerstgenoemde groep op haar beurt wel „vaag“, „zweverig“, „onbegrijpelijk“. Of zijn dit sjablonen die geen recht (meer) doen aan de complexe geistige Situation der Zeit anno 2009, ook al niet vanwege de vele dwarsverbanden tussen beide vermeende kampen?"
Op deze filosofiedag gaan twee key note speakers (Rudi Visker & Boudewijn de Bruin) op deze kwestie in. Daarnaast zal een keur aan Vlaamse en Nederlandse denkers de kwestie eveneens belichten vanuit hun specifieke expertise en toegespitst onderzoeksterrein.
AANBOD
Hier vind je mijn aanvaarde abstract ivm het subthema van rationaliteit, getiteld:
De overgang van een private naar een publieke taalconceptie in de analytische wijsbegeerte
"Ian Hacking past niet in het plaatje van de distinctie tussen analytische en continentale wijsbegeerte (DAC). Hacking's carriere brengt je langs een hyperanalytisch verleden te Cambridge onder leiding van Wittgenstein's leerlingen, voorbij een reputatie als één van de belangrijkste leden van de wetenschapsfilosofische Stanfordschool én tot een methodologische interesse in de geschiedenisfilosofie van übercontinentaal Michel Foucault. Een welbepaalde studie van Hacking over DAC is daarom driemaal interessant: 1. Hacking geeft een zeldzame Wirkungsgeschichte aan van DAC, 2. deze is gestoeld op een methodologie van Foucault, en 3. maakt een even zeldzame amendering mogelijk van (1) door (2) op basis van een welbepaalde studie van Foucault die ten tijde van Hacking's onderzoek ongepubliceerd was.
In 1975 publiceerde Hacking 'Why does language matter to philosophy?'. Bijna 20 jaar later, in 1994, publiceerde Hacking een ander artikel, waarin hij ingaat op een “howling gap” uit het genoemde artikel uit 1975. Hacking: "What’s missing is any account of a passage from language as private to language as public.” Dit tweede artikel titelt dan ook simpelweg: 'How, why, when and where did language go public?'. Hacking kwam tot deze vraagstelling doordat hij een breuk opmerkte in de wijze waarop men in analytisch- filosofische kringen taal conceptualiseerde/t. Vroeger conceptualiseerde men er taal, aldus Hacking, als een privaat iets, terwijl anno 1994 er een publieke taalconceptie heerst.
Exemplarisch voor de private taalconceptie kijkt Hacking in de richting van Hobbes: “Hobbes spoke for the era of ideas when he wrote that language is mental discours. [...L]anguage is essentially private, only accidentally public." Deze hobbesiaanse taalconceptie blijkt nu voor Hacking verleden tijd. Ten tijde van het artikel uit 1975 vond hij nog dat analytische filosofen deze taalconceptie deelden zonder veel schroom. Ten tijde van het artikel uit 1994 blijken echter veel analytische filosofen er een niet-hobbesiaanse, publieke taalconceptie op na te houden. Er is bovendien volgens Hacking één persoon die als historisch keerpunt kan beschouwd worden van de overgang van een private naar een publieke taalconceptie: J. G. Hamann.
Ook Foucault heeft een analyse gewijd aan het tijdsvak van Hamann, echter volgens Hacking, vanuit een andere interesse. Zodoende wordt echter geïmpliceerd dat Foucault nooit een dergelijke analyse heeft gemaakt. Dit is niet juist. Foucault’s 'Technologies of the Self' uit 1984 (10 jaar vóór Hacking’s analyse!) onderzoekt haarfijn de overgang van een private naar een publieke taalconceptie. Hoog tijd dus voor een kritisch-comparatieve kruisbestuiving anno 2009!"

Allen daarheen!
VRAAG
**Erasmus University Rotterdam, The Netherlands
Friday, June 12th, 2009 **
No thinker has had so great an influence on intellectual life as French philosopher, historian and sociologist Michel Foucault. As we approach the twenty-fifth anniversary of his death this conference will re-examine the thoughts he developed in the so called ‘late’ period of his philosophical thought. Although his work on ethics, subjectivity and freedom continues to inspire scholars worldwide, their focus, however, is mostly on the empirical application of these concepts within various social sciences and political studies; a closer philosophical examination seems to be largely absent. The aim of this conference, then, is to return to Foucault and (re)assess the concepts he introduced in his later work.
After developing an extensive and alternative theory on the production of knowledge and power, Foucault developed an account of subjectivity that avoided seeing the subject as merely the passive product of power relations. He introduced various new concepts such as the concern for the self, parrèsia, problematization and resistance to underline the productive side of power for subjectification. Twenty-five years after his death, this conference wishes to inquire into the continuing significance of Foucault’s ‘late period’ for contemporary thought.
AANBOD
Mijn aanvaarde abstract:
Many authors divide Michel Foucault's discourse into 2 periods: Foucault I as the heideggerian archeologist, Foucault II the nietzschean genealogist. Many authors also feel that Foucault had better remained a heideggerian fan of historical Seinsgeschichte, rather than devolving into a methodological self-contradictory, nietzschean destroyer of actual subjective asymmetries by means of historical genealogies. How did this preferentialisation came to be? In other words, why do these authors prefer Foucault I?
As the cliché goes, Foucault II seemed to destruct (i.e. lay public the structural operations of) certain actual normalities by means of historical analyses that (should have) made clear that all actual normalities in society are grounded upon historical contingent accidents, molded with powerful organisations structuring this historical contingency. Of course, hordes of critics argued that Foucault II's position was untenable, because of the evident contradiction within this discourse: how can one criticize a certain actual normality on the ground that it has no normative validity whatsoever (not by nature, God, ideology, ...), demonstrate this lack of normative validity through an historical analysis and - and here many authors tumbled - claim this historical demonstration as a valid critique?!
If all of subjectivity is grounded upon a historical contingent structure - as the Foucault II-position got defined -, why then, by all means, should we listen to Foucault? What makes his demonstration escape his own claim of inescapability out of a historical contingent structure? Many authors suggested Foucault's answer as nietzschean: he cannot escape, but he can avoid the question by force. And thus Nietzsche was redeemed, but Foucault's discourse became buried... in a self-contradicting methodology which could only perform by means of power and knowledge.
Two reactions developed. 1. Exit Foucault, let him become the same kind of strange, unknown historical protagonist he always eagerly described in his research. 2. Exit Foucault II and re-entry of Foucault I: this was the path of some continental authors, aware of Foucault's inondation in heideggerian thought. It's most fruitful development might be found in the thinking of KULeuven's Rudi Visker (see: http://reksividur.filosofie.be/index.php?/archives/34-Foucault-VII.-Deel-1 -Dankzij-de-foucaultiaanse-retour-a-Heidegger.html but also http://reksividur.filosofie.be/index.php?/archives/35-Foucault-VII.-Deel-2 -Ondanks-de-foucaultiaanse-retour-a-Heidegger.html.
One reaction is developing: exit the division between Foucault I & II and entry of Foucault III. This pathway starts to find ground in the ongoing Foucault-debate. Personally I think this to be the most justified route to come to terms to Foucault's discourse. Furthermore, it can be indicated theoretically and proven empirically! A rare occasion in philosophy, one might say!
One should however first of all argue where to find this so-called 'late period of Foucault' (Foucault III). In my opinion Foucault's essay 'Technologies of the Self' (1982) is the best marker, thanks to Foucault's division between exagoresis and exomologesis. It is this division that enables a clear distinction not without continuity. Second, one should then argue why one should prefer Foucault III. This can be theoretically indicated (by referring to Foucault's unpublished lecture about heterotopia in 1967.